2o MAART 1922.
119
zijn, toch zal het naar onze meening dan daarheen moeten
worden geleid, dat met een niet hoogeren factor kan worden
volstaan.
Tevens wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt, Uwe
aandacht te vestigen op eene leemte in de verordening op
de invordering van de plaatselijke inkomstenbelasting, n.l.
het ontbreken van een strafbepaling voor de niet behoorlijke
invulling, onderteekening of terugzending der vragenlijsten
inzake de forensenbelasting. Een dergelijke bepaling blijkt
in de practijk noodig te zijn om tegen onwilligen te kunnen
optreden.
Op grond van het vorenstaande hebben wij derhalve de
eer U voor te stellen
a. art. 5, 2®. lid der verordening op de heffing van een
plaatselijke inkomstenbelasting in dien geest te wij
zigen, dat daarin worde opgenomen een maximum als
hiervoren bedoeld van 1.4, en
b. de verordening op de invordering van een plaatselijke
inkomstenbelasting aan te vullen met een strafbepa
ling op de niet behoorlijke invulling, onderteekening
of terugzending der vragenlijsten inzake de forensen
belasting en in verband met deze voorstellen vast te
stellen de in ontwerp hiernevensgaande wijzigingsver
ordeningen".
Niemand der leden hiertegen eenige bedenking
hebbende wordt conform besloten.
31. Nota van de Gedeputeerde Staten van Noordbrabant,
dd. 22 Februari 1922, G. n°. 365, houdende bemerkingen
op de gemeente-begrooting voor het dienstjaar 1922, met
ontwerp-antwoord van Burgemeester en Wethouders.
De heer HAALMAN heeft in de nota het volgende ge
lezen ,,In den brief van Burgemeester en Wethouders,
waarbij dezen de begrooting aan ons inzonden, vestigden
dezen in het bijzonder onze aandacht op den post Hoofd-