20 MAART 1922.
125
om toekenning van subsidie of een renteloos voorschot ten
behoeve van de instandhouding van de lijnen dier Maat
schappij, luidende als volgt
,,In Uwe vergadering van 25 Februari 1921 kwam ter tafel
het hierbij teruggaand adres van de directie der Zuider-
Stoomtramwegmaatschappij alhier, verzoekende deze maat
schappij financieel tegemoet te komen in den vorm eener
subsidie, welke zij voor deze gemeente gaarne bepaald zag
op f 5000,
Het is bekend, dat de meeste tramwegmaatschappijen hier
te lande, waartoe ook de onderhavige behoort, financieel in
een ongunstigen toestand verkeeren.
Het gevolg hiervan is, dat die maatschappijen genoodzaakt
zullen zijn haren dienst te staken, wanneer zij niet, hetzij
door subsidie of door toekenning van een renteloos voorschot,
door de openbare kassen worden gesteund.
Staking van den dienst zou met het oog op de daarbij
betrokken verkeersbelangen, voor Breda inderdaad te betreu
ren zijn.
Ten einde uit dien noodtoestand te geraken, heeft de
directie zich eveneens gewend tot de Regeering en tot de
Staten van dit gewest om toekenning van financieelen steun.
Vertegenwoordigers van de bij deze tramverbinding be
trokken gemeentebesturen hebben reeds meermalen eene
conferentie gehouden, ten einde hunne houding ten opzichte
van deze subsidie-aanvraag gezamenlijk en in gemeenschap
pelijk overleg vast te stellen.
Uit de aan ons overgelegde becijferingen, welke ook door
den Minister van Waterstaat als grondslag voor een even
tueel toe te kennen rijksvoorschot zijn aangenomen, blijkt,
dat de maatschappij de beschikking behoeft over een bedrag
van f [60.000,ten einde het rollend materieel en den
weg in een zoodanigen toestand te brengen en te houden,
dat eene behoorlijke exploitatie van de lijn in de toekomst
verzekerd zij.