I 26 20 MAART 1922. Van dit bedrag zou de helft als renteloos voorschot door het Rijk, een vierde door de Provincie en de rest door de acht belanghebbende gemeenten behooren te worden gedragen. In de jongste Statenzitting is door de Provincie de ge vraagde bijdrage bereids toegezegd. De Minister van Waterstaat heeft de indiening van een wetsontwerp bij de Staten-Generaal tot toekenning van een Rijksvoorschot van ten hoogste f 80.000,bevorderd de provincie en de gemeenten zouden echter in verband daar mede de andere helft moeten verschaffen op voor goedkeu ring van den Minister vatbare voorwaarden. Nu de zaak eene zoodanige wending heeft genomen, dat op voldoenden steun vanwege het Rijk en de Provincie kan gerekend worden, zijn wij van oordeel, dat deze gemeente zich niet aan het verleenen van steun mag onttrekken. Alleen geldt nog de vraag in welken vorm en tot welk bedrag de subsidie zal worden verstrekt. Een renteloos voorschot verdient in zooverre de voorkeur boven eene bijdrage a fonds perdu, dat in zoo'n geval de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de toegekende gelden nog te eeniger tijd in de gemeentekas kunnen terugvloeien. Er zullen dan echter voorwaarden moeten worden gesteld, waarmede de Minister genoegen zal kunnen nemen. Ten aanzien van het bedrag der toe te kennen subsidie moeten wij er op wijzen, dat in eene onlangs gehouden bij eenkomst van vertegenwoordigers der belanghebbende ge meenten eene commissie is benoemd, welke in opdracht had een bedrag vast te stellen, dat door elke gemeente zou be hooren te worden bijgedragen, waarbij dan rekening zou worden gehouden met het belang, dat elke gemeente in het bijzonder bij deze tramverbinding heeft. Deze commissie is thans met haar arbeid gereed gekomen en haar voorstellen zijn behandeld door de vertegenwoordigers der acht belanghebbende gemeenten, laatstelijk in eene bij eenkomst te Tilburg op 15 Maart j.l. Daarbij werden de bedragen vastgesteld als volgt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 126