20 MAART 1922. 149 klaagden (twee bestuursleden van „Concordia") toe„Als U meende, dat het bal, hetwelk in „Concordia" gegeven werd geen openbare vermakelijkheid was, waarom hebt U dan de politie toegelaten?" Welnu, toen en ook thans weer, kwam de politie niet aan de deur kloppen om binnengelaten te worden, maar stapte zonder zich aan te dienen en dus volgens den reeds genoemden ambtenaar van het Openbaar Ministerie zvederrechtelijk het gebouw binnen. De heer COHEN vraagt zich afwelke fout is nu de meest ernstige, deze of die van de agenten Smits en Blakenburg? Spr. is van oordeel, dat de feiten bewij zen, dat deze fout de ernstigste is, want in de eerste de beste raadsvergadering, die er op volgt, krijgen we daarover een reuzen-debat, terwijl het geval-S mits aanvankelijk niet in den Raad is ter sprake gebracht. Of was dat misschien, omdat het maar een gewoon agent betrof? De VOORZITTER: Het geval-S m i t s is thans niet aan de orde. Er mag daarover niet worden gesproken de Raad zal ook niet op zijn in deze aangenomen houding wenschen terug te komen. De heer Hornix stelde over een geheel ander geval vragen, die ik heb beantwoorddaarna heeft de heer Hornix gelegenheid gehad tot repliek. Uw in menging op deze wijze is onjuist. De heer COHENDe heeren Hornix en Cerutti mogen er wel over spreken en ik nietDat is onbillijk De VOORZITTER Hoe harder U schreeuwt, des te ge makkelijker maakt U het mij, dan gooi ik den hamer neer en moet U wel zwijgen. De heer COHEN gaat voort een parallel te trekken tus- schen deze zaak en het geval-S mits. De VOORZITTER belet den heer Cohen daarmede voort te gaan om voormelde redenen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 149