194 24 APRIL 1922, dat de regeling voor het geheele jaar, dus tot 1923, van kracht werd verklaard, anders kan er een moment komen, dat er geen steunregeling is. Voorts wijst spr. nog op het feit, dat het aantal „uitgetrokkenen" ditmaal grooter is dan andere jaren. Hij had gehoopt, dat de steunregeling minstens met 6 maanden zou worden verlengd. De VOORZITTER zegt, dat het hier alleen om een gra dueel geen essentieel verschil gaat. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend, nu we naar den zomer gaan, de steunregeling niet langer te moeten verlengen dan algemeen noodzakelijk is. De werkloozen moeten daarin een aansporing zien om ander werk te zoeken. Men kan toch niet verlangen, dat de steunregeling voortduurt ad calendas Graecas. De heer KORTEWEG heeft in het verslag omtrent den loop der werkverschaffing gelezen, dat vele arbeiders hebben geweigerd het grondwerk te verrichten. Spr. vraagt of die weigering soms verband houdt met te weinig loon. De heer MOLL zet de loonregeling in 't kort uiteen. De heer OOSTVOGELS merkt op, dat er geen raadsver gadering voorbijgaat of het werkloosheidsvraagstuk wordt door den heer M e ij v i s op de een of andere wijze aan de orde gesteld. De heer M e ij v i s, die zelf werkloos is, dient daarmede zijn eigenbelang./" De VOORZITTER komt tegen deze uitlating op. Het gaat niet aan, het optreden van den heer M e ij v i s in deze als voor zich persoonlijk te beschouwen. Bovendien zijn er regelen van fatsoen, welke raadsleden ook tegenover elkander hebben in acht te nemen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aange nomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 194