24 APRIL 1922. 199 De heer MOLL merkt nog op, dat daar niet alleen uitge broken steenen, afkomstig van het Kasteelplein, liggen, doch, dat daar tevens de stortplaats is van de gemeente-reiniging. De heer HAALMAN zou gaarne de volgende vragen zien beantwoordi°. Zijn Burgemeester en Wethouders van meening, dat door den dienst van Openbare Werken onge lukkig is opgetreden tegen den heer Soutendam? 20. Zal er werkelijk een schutting, als door den heer Souten dam bedoeld, komen? De VOORZITTER zegt, dat het adres nog van recenten datum is. Burgemeester en Wethouders zullen de zaak nader onderzoeken. Het kan voor den Raad echter niet van belang zijn te vernemen, hoe of Burgemeester en Wethouders over het optreden van een der directeuren denken. De Raad kan er evenwel van overtuigd zijn, dat Burgemeester en Wethou ders goed voor de eigen directeuren zullen zorgen. Alsnu wordt besloten, het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. 37. Adres van W. U g e s, leeraar aan het Gymnasium, daarbij verzoekende, hem voor het cursusjaar 1922/1923 ontheffing te verleenen van het bepaalde in art. 1 der verordening, houdende bepalingen omtrent het ontslag aan gemeente-ambtenaren, met prae-advies van Burgemeester en Wethouders, waarbij wordt voorgesteld dit verzoek in te willigen. Dienovereenkomstig wordt besloten. 38. Schrijven van de Gedeputeerde Staten van Noord brabant, dd. 29 Maart 1922, G. n°. 471, houdende nadere bedenkingen tegen de vastgestelde gemeente-begrooting voor het dienstjaar 1922, met prae-advies van Burgemeester en Wethouders, luidende als volgt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 199