200
24 APRIL 1922.
„Naar aanleiding van het hierbijgaand schrijven van heeren
Gedeputeerde Staten dezer provincie hebben wij de eer het
navolgende onder Uwe aandacht te brengen.
In Uwe vergadering van 19 December 1921 kwam in be
handeling ons voorstel om den heer Kriens met ingang van
1 Januari 1922 eervol ontslag te verleenen. Dit voorstel
werd toen aangehouden terwijl tegelijkertijd in onze handen
om prae-advies werden gesteld een voorstel van den heer
Hornix om den heer Kriens nog tot 1 Juli 1922 in
het genot te laten van zijn tegenwoordig salaris en een van
den heer C e r u 11 i om den heer Kriens een pensioen
te waarborgen volgens de gunstigste bepalingen der a.s.
nieuwe Pensioenwet.
Deze voorstellen kwamen daarna in behandeling in Uwe
vergadering van 29 December d.a.v waarin de heer C e -
rutti zijn voorstel terugnam en het voorstel van den heer-
Hornix aangenomen werd.
Uit de te dezer zake gevoerde debatten blijkt, dat de
vrees, dat de heer Kriens door het door ons voorgestelde
ontslag, in verband met de nog niet tot stand gekomen
Pensioenwet, een voortdurend nadeel zou ondervinden, aan
leiding van de aanneming van het voorstel van den heer
Hornix is geweest.
Nadien is de ontwerp-pensioenwet door de Eerste Kamer
verworpen, opnieuw gewijzigd bij de Tweede Kamer inge
diend, door deze aangenomen en thans weer bij de Eerste
Kamer in behandeling. Het tegemoetkomen aan de, bij de
Eerste Kamer ten opzichte van het eerste ontwerp gerezen
bezwaren en de inhoud van het dezer dagen verschenen
voorloopig verslag geven zekerheid, dat thans het ontwerp
in zijn tegenwoordigen vorm tot wet zal worden verheven.
Behalve art. 36, betreffende het verhaal eener pensioen
premie, is ook art. 143 gewijzigd. Het pensioen van den
heer Kriens wordt geregeld door voormeld art. 143 en
door art. 146.
Art. 143 bepaalt thans