8 JUNI 1922. 231 Burgemeester en Wethouders om het gevraagde ontslag met ingang van dien datum eervol te verleenen. 15. Adres van H. W. S c h o 11 e n, betreffende het inge steld onderzoek naar de klachten van het bestuur der Hanze en de Bredasche Slagersvereeniging contra de keurmeesters van vee, vleesch en visch in deze gemeente, met verzoek tevens, aan hen een belooning toe te kennen voor hunne bemoeiingen in zake de vleeschvoorziening. De VOORZITTER stelt voor, deze drie punten tegelijker tijd te behandelen. Daartoe wordt besloten. De VOORZITTER merkt op, dat met de belooning niet is bedoeld een geldelijke, doch een moreele. Men zal daar onder hebben te verstaan, dat de onaangename indruk, welke zich bij een deel van het publiek ten opzichte van de keur meesters zou hebben gevestigd, wordt te niet gedaan. Den heer CERUTTI heeft het bevreemd, dat het ontslag van den heer Scholten eerst 1 Juli a.s. ingaat, terwijl diens naam nu reeds voorkomt in een advertentie als zijnde ver bonden aan de zaak van Mertens, Het komt spr. voor, dat zulks in strijd is met de instructie voor den keurmeester. De VOORZITTER deelt mede, dat de heer Scholten daarover dezerzijds reeds is onderhouden. Spr. heeft echter den indruk gekregen, dat de nieuwe maatschappelijke functie van den heer Sc hol ten eerst na 1 Juli a.s. zal intreden. De heer KORTEWEG zegt, dat de raadsleden wel hebben vernomen, dat er destijds een commissie van onderzoek der tegen de keurmeesters ingebrachte klachten is aangewezen, doch, wat de eigenlijke oorzaak van die klachten is geweest, daarvan weet de Raad niets. De VOORZITTER herinnert aan het feit, dat die zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 231