240
8 JUNI 1922.
De heer HORNIX acht de voordracht in strijd met de
wet. Bovendien vindt spr., dat de Raad mans genoeg is om
den meest geschikten candidaat te benoemen.
De heer HAALMAN is het er mede eens, dat dit geen
voordracht is. Men wordt op die manier gedwongen op dien
persoon te stemmen een andere keus is er niet. Ook vindt
spr. het een bezwaar, dat iemand wordt voorgedragen, die
geen bevoegdheid tot het geven van onderwijs heeftvooral
deze persoon die, zooals de Inspecteur in zijn brief van
4 April j.l. opmerkt, slechts vijf jaar practijk heeft. Nu mag
de Directeur van de Ambachtsschool uit een en ander
gaan distilleeren, dat de heer Verzijden zeven jaar
practijk heeft, doch het staat nog te bezien of hij aan het
examen zal kunnen deelnemen. Na één jaar staan wij weer
voor een benoeming met alle aankleve van dien spr. vindt
op die manier een benoeming overbodig. Wanneer men den
uitslag van het examen nagaat, blijkt, dat er minstens drie
geschikte personen op de voordracht kunnen komen. Spr.
kan dan ook aan deze benoeming niet medewerken hij wil
de voordracht renvoyeeren aan Burgemeester en Wethouders.
De heer KORTEWEG zegt te kunnen begrijpen, dat als
men geleerde bollen moet hebben, b.v. voor de functie van
directeur van het een of ander bedrijf, het dan moeilijk is
om meerdere geschikte candidaten te vinden, doch hier,
waar het een gewone leeraarsbenoeming betreft, kan spr.
zich dat niet voorstellen. Hij kan zich derhalve volkomen
vereenigen met het voorstel van den heer Haaiman om
de voordracht aan Burgemeester en Wethouders te renvoyeeren.
De VOORZITTER vindt, dat de zaak wel zeer op de
spits gedreven wordt. Het gaat hier om een vooral technische
benoeming. De examencommissie, Ambachtsschoolcommissie
en Burgemeester en Wethouders waren unaniem van oordeel,
dat de belangen van Breda het best gediend zouden worden
met de benoeming van den heer V e r z ij d e n. Wat nu de