248 8 JUNI 1922. Wethouders, om aan die bedenkingen tegemoet te komen en in verband daarmede eervol ontslag te verleenen aan den Directeur van het voormalig Stedelijk Muziekkorps L. P. K r i e n s, met ingang van 1 Januari j.l. (aangehouden in de vorige vergadering). De VOORZITTER herinnert er aan, dat de vorige maal deze zaak is aangehouden, omdat de Eerste Kamer de Pensioenwetten nog niet had aangenomen. Zulks is echter inmiddels geschied en de wetten zijn reeds in het Staatsblad afgekondigd, zoodat de zaak thans kan worden afgedaan. De heer HORNIX zegt, dat de Raad bij herhaling den wensch kenbaar heeft gemaakt om den heer Kriens nog tot 1 Juli a.s. in dienst te houden. Burgemeester en Wet houders hebben herhaaldelijk getracht dit tegen te werken. Spr. is van meening, dat het prestige van den Raad eischt aan zijn eenmaal genomen besluit vast te houden. Wij zou den een belachelijk figuur maken door iemand, die op 't oogenblik nog in functie is, met ingang van een half jaar geleden te ontslaan. De VOORZITTER vindt, dat de heer H o r n i x den stand van zaken niet juist voorstelt. De Raad heeft den heer Kriens alleen langer in dienst gehouden om zeker heid te hebben omtrent diens pensionneering volgens de gunstige bepalingen van de nieuwe Pensioenwetten. Nu die zekerheid bestaat, is er niet de minste reden aanwezig om den heer Kriens na 1 Januari 1922 in dienst te houden. Hij heeft dit jaar niets gedaan en ook niets kunnen doen. Verleden jaar was het iets andersde heer Kriens heeft toen bij de liquidatie van het muziekkorps wel wat gepres teerd. De Raad kan dit voorstel dan ook best aannemen. Gedeputeerde Staten komen er zeer terecht tegen op, dat wij den heer Kriens, die over het jaar 1921 zijn volle salaris heeft genoten, over 1922 nog f 1000,willen gaan aanbieden. Het is gooien met geld, waarvoor niets is uitgevoerd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 248