8 JUNI 1922.
Uit de hierbij overgelegde circulaire van den Minister van
Binnenlandsche Zaken zal U blijken, dat de regeling, zooals
die door den Minister in de bekende circulaire van 7 De
cember 1921 voor alle gemeenten was getroffen, na 3 Juni
nog slechts zal kunnen gelden voor gemeenten in welke, en
voor arbeiders onder wie nog eene algemeene crisiswerk
loosheid heerscht.
Voor zooveel betreft de in deze gemeente woonachtige
en uitgetrokken sigarenmakers en tabaksbewerkers heeft de
Minister op ons verzoek er in bewilligd, dat deze regeling
nog tot 10 Juni a.s. van kracht zou blijven.
Door de commissie van advies voor de werkloosheidsver
zekering wordt thans voorgesteld, de bestaande steunregeling,
zij het dan ook zonder eenigen steun van Rijkswege, alsnog
met tzvee maanden, alzoo tot xo Augustus a.s. te verlengen.
Met dit voorstel heeft zich één lid van ons college ver-
eenigd. De meerderheid daarentegen is van oordeel, dat
thans het oogenblik is gekomen om den steun te beëindigen,
al zal zij gaarne zooveel mogelijk de werkverschaffing, ook
in den geest van de thans gevolgde methode, blijven bevor
deren en daarvoor het noodige crediet beschikbaar zien gesteld.
Wij hebben de eer U derhalve in overweging te geven,
de steunverleening, welke op 10 Juni a.s. ophoudt van kracht
te zijn, niet opnieuw te verlengen, doch ons het noodige
crediet toe te staan, om de werkverschaffing zooveel mogelijk
te bevorderen.
Dit besluit moge dan tevens als beslissing gelden op het
hierbijgevoegd adres van den Bredaschen Bestuurdersbond,
alsmede op de eveneens hierbij overgelegde circulaire van
den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende steun
verleening aan werklooze typografen."
De heer MEIJVIS zegt, dat naar zijn meening dit hard
vochtig voorstel een uitvloeisel is van de onbekendheid van
het College met de omstandigheden, waarin de werkloozen
verkeeren. De motiveering van het voorstel noemt spr. pover.