8 JUNI 1922. 2 73 testeeren tegen een dergelijk optreden, dat niet alleen ten eenenmale in strijd is met elk begrip van collegialiteit, maar hetwelk evenzeer in hooge mate beleedigend is voor het betrokken medelid en daardoor de meest strenge afkeuring verdient. De heer M e ij v i s, aan wien door onze fractie de belan gen der werkloozen zijn opgedragen, om reden hij als vak- vereenigingsman die zaak, die heusch niet zoo gemakkelijk is, bij uitstek beheerscht, is inderdaad helaas al sinds gerui- men tijd werkloos. Mij is bijzonder bekend wat dit zeggen wil met 9 meest jeugdige kinderen en een tiende zeer spoedig te verwachten. Het moet dan ook in hooge mate grievend zijn, indien zoo iemand, wanneer hij de taak vervult hem door zijne fractie aangewezen, door een medelid, die zich zelf dan nog wel een vriend der arbeiders durft noemen, het spreken uit eigenbelang wordt verweten. Met voldoening werd dan ook door ondergeteekende geconstateerd, dat de heer Oost vogels niet alleen bij geen Uwer instemming mocht ver werven, doch, dat integendeel van meerdere kanten luide werd geprotesteerd tegen zijn hierboven gekwalificeerd optreden. Alhoewel ik niet eraan twijfel, dat eene motie, die de houding des heeren Oostvogels afkeurt, door Uwen Raad met verpletterende meerderheid zou worden aangeno men, wensch ik deze thans niet in te dienen en zal ik mij tot dit protest bepalen." De VOORZITTER deelt mede, dat naar aanleiding van dit protest, heden het volgend schrijven is ingekomen van den heer Oostvogels: „Naar aanleiding van het ingekomen schrijven van ons medelid, den heer Haaiman, omtrent mijne uitlatingen tegenover ons medelid, den heer M e ij v i s acht ik mij ver plicht de aandacht te vestigen op en de meening van den Raad te hooren over het volgende i°. Sinds wanneer is het ongeoorloofd aan zijne mede-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 273