274
8 JUNI 1922.
leden te verzoeken de verdediging van onderwerpen,
waarbij men persoonlijk is betrokken, over te laten
aan andere raadsleden
20. Is het niet zakelijker en meer op hooger peil houden
van den Raad, om, indien dergelijke meeningsverschil-
len zich voordoen, deze direct uit den weg te ruimen
3°. Is de Raad niet van meening, dat men niet alléén
in de raadszaal, maar ook in de pers en openbare
vergaderingen tegenover zijne collega's raadsleden een
zekeren vorm van wellevendheid heeft in acht te
nemen
De heer HORNIX meent hoewel de uitlatingen van
den heer Oostvogels niet kiesch vindend dat, een
protest daartegen van den kant van den heer Haaiman
het allerminst verwacht mag worden. Immers deze heeft zich
niet ontzien, twee collega's te beleedigen in een openbare
vergadering, waarbij zij niet tegenwoordig waren.
De heer HAALMAN vraagt, of de heer Hornix zich
nader wil verklaren.
De heer HORNIXU heeft in „Concordia" gezegd, dat
de heer Feber en ik in een vuil zaakje betrokken zijn!
De heer HAALMAN Zeer juistdat houd ik nog vol.
De VOORZITTER merkt op, dat thans alleen aan de
orde is het incident Oostvogel sM e ij v i s.
De heer CERUTTI was van meening, dat de kwestie al
uitgevochten was tusschen de heeren zelf. Nu echter de
heer Haalma n gezegd heeft, de uitlating van den heer
Oostvogels een beleediging te vinden, wil spr. ook
even zijn oordeel over deze zaak te kennen geven. Wanneer
hem gevraagd was of een dergelijke uitlating in den Raad
gebezigd mag worden, dan zou hij gezegd hebben Ja, maar
het is beter ze niet te gebruiken. Werkloos te zijn is geen