30 JUNI 1922. 289 sche Melkinrichting voorheen Rappard en van Weel alhier, waarin ontheffing wordt gevraagd van de voorwaarde sub b, waaronder bij raadsbesluit van 30 Januari 1922 een uitzondering is toegestaan op het verbod, gesteld in art. 14 der bouwverordening voor deze gemeente ten behoeve van de uitbreiding harer fabriek op het perceel aan den hoek van den Delpratsingel en de Frederikstraat alhier. Het eerste verzoek, hetwelk betrekking had op het bij bouwen van een nieuw ketelhuis, is door adressant terugge nomen, waarvoor in de plaats is gesteld een nieuw verzoek, ten doel hebbende vergunning te bekomen tot het bouwen van een geheel nieuwe fabriek op het open terrein aan de straatzijde en het afbreken van de thans bestaande fabriek achter de woning. Ofschoon de gezondheidscommissie uit een hygiënisch oogpunt geen bezwaar heeft tegen de inwilliging van dit laatste verzoek, achten wij het bouwen eener nieuwe fabriek met ketelhuis en hoogen schoorsteen ter aangeduide plaatse allerminst gewenscht. Wij kunnen dan ook geen vrijheid vinden tot inwilliging van het verzoek te adviseeren en stellen U voor, op het adres afwijzend te beschikken." De heer KORTEWEG kan zich niet vereenigen met dit prae-advies. Het betreft hier een van ouds bekende zaak. De fabriek heeft blijkbaar goed gewerkt en nu is er geen uitbreiding mogelijk. Het al of niet bebouwen van het open terrein op den hoek van den Delpratsingel en de Frederik straat acht spr. geen kwestie van algemeen belang. Hij stelt voor, de ontheffing wel te verleenen, mits de gemeente zeg gingschap verkrijgt in de schoonheid van het gebouw. De heer CLEMENT zegt, dat de heer Kor t e w e g zich verkeerd uitdruktdeze bedoelt een mooien gevel, zoodat de singel niet wordt ontsierd. Ook spr. heeft dan geen be zwaar tegen het verleenen der ontheffing.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 289