316 31 JULI 1922. De heer HORNIX constateert met genoegen, dat de Gede puteerde Staten de billijkheid van den uitgetrokken post voor jaarwedde van den directeur van het voormalig Stedelijk Muziekkorps hebben ingezien en verzoekt B. en W. thans maatregelen te nemen om den heer Kriens, die reeds een half jaar verstoken is van salaris, ten spoe^fgste zijn tracte- ment te doen uitbetalen. De VOORZITTER, in het midden latend de redenen die Gedeputeerde Staten tot goedkeuring leidden, na hun bezwaren, zegt met hetzelfde genoegen te kunnen mededeelen, dat dezer dagen officieel is kennis gegeven, dat uit de burgerij ver nietiging van het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten is gevraagd aan de Kroon. De zaak blijft daardoor hangende. De heer HORNIX vraagt of den heer Kriens een voorschot kan worden gegeven op zijn pensioen. De VOORZITTER Er is nog geen pensioen-aanvraag. Spr. zou niet weten in welken vorm den heer Kriens eenige vergoeding zou kunnen worden toegekend. Wat het adres uit de burgerij betreft, waarvan het College afschrift gewerd, het is spr. uit het hart gegrepen. Het College nam er met instemming kennis van. Het gaat toch niet aan, zoo roekeloos met de gelden der gemeente om te springen. Dat zulks door de burgerij gevoeld wordt, verheugt spr. ten zeerste. De heer CERUTTI vindt de vraag van den heer Hornix billijk. Met het oog op het langdurig verloop van deze zaak zou men over den post kunnen beschikken alsof cle heer Kriens met 1 Januari j.l. was gepensionneerd, derhalve hem een voorschot verstrekken op datgene, waarop hij zeker aanspraak zou kunnen maken. De VOORZITTER merkt op, dat het gevaar oplevert te putten uit een post, die misschien vernietigd wordt. Burgemees ter en Wethouders willen de zaak evenwel onderzoeken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 316