348 3i JULI 1922. dat de Maatschappij bereid is tegen een subsidie van f 1000, de tramlijn te exploiteeren Spr. heeft indertijd juist over dit punt een geschil met den heer F e b e r gehad, waarbij hij in het gelijk is gesteld. Wanneer men op de gemeente tram in één jaar tijds f 17000,toelegt, dan mag men voor het Westelijk deel der gemeente toch wel f 1000,per jaar overhebben Uit het feit, dat juist de neringdoenden van Princenhage het Gemeentebestuur hebben verzocht de concessie niet te verleenen, blijkt wel het groot financieel belang van de tramverbinding voor den Bredaschen middenstand. Doch, Burgemeester en Wethouders hechten maar aan den vorm De VOORZITTER zegt, dat het niet juist is, dat het hier slechts een formeele kweste betreft. De concessie-aanvraag moet eerst gedaan worden. Dit zal er toe leiden de corres pondentie opnieuw onder de oogen te zien. Spr. vraagt zich af, waarom de Stoomtramweg-Maatschappij die aanvraag achterwege laat. De heer HORNIX Zij heeft er geen belang bij de ge meente Breda wel De heer FEBER merkt nog op, dat het geschil, waarop de heer C e r u 11 i doelt, alleen hierin bestond, dat spr. eerst had ontkend, dat er een brief van de directie der Zuid-Nederlandsche Stoomtramweg-Maatschappij was inge komen, doch toen hem later bleek, dat dit inderdaad was geschied, hij zijn vergissing heeft erkend. De besprekingen omtrent deze kwestie zijn hiermede geëindigd. 42. Motie van het raadslid F. Haaiman, luidende als volgt ,,De Raad der gemeente Breda noodigt het College van Burgemeester en Wethouders uit om met gebruikmaking van artikel 52 van het werkliedenreglement aan die losse

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 348