23 AUGUSTUS 1922.
389
De heer MEIJVIS vindt het niet zoo eenvoudig, om de
lichamelijk zwakken naar de heide te zenden.
Zoolang het Burgerlijk Armbestuur nog f i,per week
durft uitkeeren, zijn deze menschen aan hun lot overgelaten
en is het noodig, dat de steunregeling in stand wordt ge
houden. De gemeenschap moet zorgen voor dergelijke men
schen, zij mogen niet aan de liefdadigheid worden prijs
gegeven. Spreker vindt het onverantwoordelijk voor de ge
meente, 0111 onder deze omstandigheden de steunregeling
stop te zetten en stelt derhalve voor, haar nog tot 31 Decem
ber a. s. te doen voortduren.
De heer HAALMAN meent, dat de kwestie van het
bestaan van een uitwas geen motief is, om de regen- en
feestdagen niet uit te betalen. Niet de werklieden zelf heb
ben uit te maken, of er gewerkt zal worden. Dat dient de
boschwachter te beoordeelen. En dan kan er toch niets op
tegen zijn, om in die gevallen het loon uit te betalen.
Wat nu betreft de voorzetting der steunregeling, gaat het
feitelijk hierom, of men die automatisch zal laten eindigen,
dan wel of men daaraan direct een einde zal maken. Als
een staat van de werklieden was overgelegd, op welk tijdstip
zij in de steunregeling waren opgenomen, zou men kunnen
nagaan, wanneer die regeling voor hen automatisch afloopt.
Spreker vraagt, of er overwegend bezwaar tegen bestaat,
geen nieuwe werkloozen meer in de steunregeling op te
nemen, maar deze voor de thans genothebbenden automatisch
te laten afloopen. Dan zal voldaan worden aan de billijkheid.
Die menschen hebben in ieder geval hunne contributie aan
de vakvereeniging betaald en hebben gehoopt van de steun
regeling te kunnen profiteeren.
De heer KLUFT heeft zich afgevraagd, wat de heer
M e ij v i s toch eigenlijk wil. Verlenging der steunregeling
dient tot niets, 1111 iedereen aan het werk gesteld kan wor
den. De menschen, die thans niet kunnen werken, zullen
dat ook na 31 December niet kunnen en dan zal de heer