394 23 AUGUSTUS 1922. De VOORZITTER zegt, dat nog is ingekomen eene motie van den heer Haaiman ter verkrijging van een prin- cipieele beslissing van den Raad omtrent het al dan niet invoeren van zoodanige pensionneering, alsmede een adres van de bezuinigingscommissie uit het departement „Breda" der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, verzoekende de voorgestelde pensioenregeling te verwerpen. Spreker wijst erop, dat, waar het hier eene principieele kwestie geldt, hieromtrent te voren eene uitspraak zou kunnen worden gedaan en dan de zaak in de eerstvolgende verga dering aan de orde te stellen. De heer KORTEWEG zegt, dat hij in de vorige vergade ring reeds gevraagd heeft eerst eene principieele beslissing te nemen. Spreker dringt daar nog op aan, omdat anders de commissie wel eens vergeefsche moeite zou kunnen doen. De heer OOSTVOGELS is voor directe behandeling en wenscht den raad ook eerst uitspraak te laten doen, of de wethouders al dan niet gepensionneerd zullen worden. Wat dit betrelt, acht spreker pensionneering overbodig. De VOORZITTER geeft toe, dat het vraagstuk der pen sionneering voor Breda van een principiëele zijde kan be schouwd worden, ofschoon in verschillende gemeenten van denzelfden omvang als Breda reeds eene pensioenregeling voor de wethouders bestaat. De heer HAALMAN zegt, dat de commissie monnikenwerk zou doen, als later mocht blijken, dat de raad geen pen sioenregeling wenscht. Daarom is het wel gewenscht, den Raad hierover eerst uitspraak te laten doen. De VOORZITTER heeft hiertegen geen bezwaar en geeft daarom in overweging dit punt tot eene volgende vergadering aan te houden en alsdan allereerst aan de orde te stellen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 394