4o6 28 SEPTEMBER 1922. Secretaris de heer H. H. JONKERGOUW. De VOORZITTER opent de vergadering en zegt, dat de notulen van het verhandelde in de vergadering van 23 Augustus j.l., overeenkomstig het bepaalde bij art. 8 van het reglement van orde voor den Gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afschrift zijn toegezonden en vraagt of iemand der leden alsnog voorlezing daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen. Dit niet het geval zijnde, worden die notulen onveranderd goedgekeurd en vastgesteld. Daarop stelt de VOORZITTER aan de orde 1. Principiëele beslissing over de vraag, of al dan niet tot pensionneering der wethouders zal worden overgegaan en, bij bevestigende beantwoording dier vraag, voorstel van Burgemeester en Wethouders om de ontwerp-verordening met de daarop ingediende amendementen in handen te stellen eener commissie van drie leden om advies. De VOORZITTER deelt mede, dat de afwezigheid van de Wethouders niet een toevallige iszij houdt verband met dit punt van behandeling. De Wethouders hebben gemeend hierbij niet tegenwoordig te moeten zijn. Spr. deelt persoon lijk deze meening niet. De heer CERUTTI houdt daarop de volgende redevoering Mijnheer de Voorzitter, Bij de begrootingsdebatten is de wensch naar voren ge bracht om over te gaan tot het in het leven roepen van bepalingen betreffende de pensionneering van de wethouders, evenals reeds is geschied in vele gemeenten van ons land, zooals o.a. in Nijmegen, den Bosch, Tilburg en Eindhoven. En wanneer nu Burgemeester en Wethouders met deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 406