30 JANUARI 1922.
41
die vaak nog met grootere moeilijkheden te kampen hebben
dan vele werkloozen, die ondersteund worden.
De heer KORTEWEG vraagt of de commissie voor de
werkverschaffing nog wel bestaat en hoe de proeven met het
steenen maken zijn afgeloopenspr. heeft daarvan niets
meer gehoord. Het ware toch beter den menschen werk te
verschaffen.
De heer VAN ZWEDEN gelooft, dat het in de bedoeling
van het voorstel ligt alle werklooze „uitgetrokkenen" te
steunen. Voorts vraagt spr. of er verschil wordt gemaakt
tusschen georganiseerden en ongeorganiseerden en hoe dit
den menschen bekend wordt gemaakt Gaat dat over de
Arbeidsbeurs of op andere wijze
De heer MEIJVIS noemt dit voorstel een halve maatregel.
In tal van plaatsen is de regeling van den Minister ten volle
uitgevoerd geworden, hier doet men half werk. Bovendien
heeft spr. nog twee bezwaren tegen dit voorstel. Ten eerste,
dat de steunregeling eerst ingaat op 30 Januari in plaats
van 1 Januari 1922. Spr. wijst in dit verband op het inge
komen adres van de vier vakcentralen, waarin wordt verzocht,
dat de regeling zal gelden vanaf 1 Januari voor hen, die
onder controle hebben gestaan. In de tweede plaatsde
tijdsbepaling. De Voorzitter heeft gezegd, dat deze de
prikkel moet zijn om weer aan het werk te gaan. Gelooft
de Voorzitter nu heusch, dat er bij deze uitkeeringen,
welke nooit meer dan f 26 kunnen bedragen, nog een zoo
danige prikkel noodig is Spr. wil het voorstel in dien zin
gewijzigd zien, dat de regeling voor hen, die onder contróle
hebben gestaan, geldt vanaf 1 Januari 1922 en dat zij voort
duurt tot einde 1922.
De heer KLUFT vindt het ook beter om de menschen te
laten werken. Spr. noemt in dit verband het dempen van
de sloot achter het terrein van den Reinigingsdienst, nu er
weldra een blok woningen aan de Beekstraat zal verrijzen.