27 OCTOBER 1922.
Rondvraag.
j. Brief van den Adjunct-Directeur van Openbare Wer
ken aan het raadslid A. W. Oostvogels, over
een uitlating in de vorige raadsvergadering.
2. Verlotingen op de markt.
3. Artikel in „de Politiebode".
Tegenwoordigmevrouw J. M. NEVE-REINTJES en de
heeren A. C. KORTEWEG, C. J. KLUFT, TH. J. A. VAN DIJK,
F. F. X. CERUTTI, M. W. MARTENS, C. TH. BOGMANS,
J. LÏJDSMAN, H. J. MOLL, A. W. OOSTVOGELS,
C. VAN ZWEDEN, B. COHEN, W.J. H. FEBERJ. M. MEIJVIS,
A.J. M. CLEMENT, W. J. A. LOOMANS, P. HAALMAN,
H. J. H. HORN1X, N. J. H. VAN GROENENDAEL en
A. SCHRAUWEN.
Een vacature.
Voorzitterde heer mr. dr. W. G. A. VAN SONSBEECK,
burgemeester.
Secretaris de heer H. H. JONKERGOUW.
De VOORZITTER opent de vergadering en zegt, dat de
notulen van het verhandelde in de vergadering van 28
September j.l., overeenkomstig het bepaalde bij art. 8 van
het reglement van orde voor den Gemeenteraad, ter inzage
voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afschrift
zijn toegezonden en vraagt of iemand der leden alsnog
voorlezing daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen
in het midden heeft te brengen.
De heer BOGMANS wil het op blz. 459 door hem
gesprokene aldus wijzigen, dat in plaats van de woorden
vindt spr. betaling billijk worde gelezen vindt spr. een
verlofdag meer billijk. Voorts beweert spr., dat hij niet,
zooals op blz. 447, ondersten regel, is vermeld, heeft gezegd,