27 OCTOBER 1922.
„In Uwe zitting van 23 Augustus j.l. boden wij U ter
vaststelling aan het ontwerp eener nieuwe bouwverordening
voor deze gemeente.
De behandeling dezer verordening werd aangehouden, ten
einde den leden in de gelegenheid te stellen binnen een
bepaalden tijd eventueele amendementen op de verschil
lende artikelen schriftelijk in te dienen.
Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door Uwe
medeleden, de heeren Korteweg en Haaiman.
Voor eene doelmatige behandeling der verordening achten
wij het gewenscht U onze zienswijze over deze amende
menten te doen kennen.
Amendementen van den heer Korteweg
Wordt voorgesteld aan de artikelen 4, 13, 15, 36 en 55
toe te voegen„behoudens beroep op den gemeenteraad"
Waar in deze artikelen aan Burgemeester en Wethouders
de bevoegdheid is toegekend tot het stellen van nadere
eischen of het verleenen van vergunningen of vrijstellingen,
is de voorsteller, blijkens zijne toelichting, van meening,
dat het College van Burgemeester en Wethouders te een
zijdig is in zijne beoordeelingen en willekeurig optreedt.
Het College is zich niet bewust, zich ooit aan een derge
lijk euvel te hebben'schuldig gemaakt. Geen enkel besluit
wordt genomen dan na rijp beraad en grondig onderzoek,
waarbij, met inachtneming van de algemeene belangen ook
de bijzondere belangen van de aanvragers niet uit het oog
verloren worden. Overigens zij opgemerkt, dat de kwestie
van beroep op den gemeenteraad geregeld is in de artikelen
in toten met 114 van de vorordening. De verre strekking
van ait. 111 maakt eene toevoeging als de voorsteller
beoogt, onnoodig. Voor art. 15 moge overigens naar hetgeen
hieronder volgt worden verwezen.
Aanneming dezer amendementen moeten wij dus ten
zeerste ontraden.