27 OCTOBER 1922.
489
wordt direct overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der
ontwerp-verordening.
Artikel 4.
De heer KORTEWEG heeft gemeend hierop een amen
dement te moeten indienen, omdat aan het einde van dit
artikel aan Burgemeester en Wethouders de macht wordt
toegekend aesthetische eischen te stellen, waaraan de ge
bouwen moeten voldoen. Wanneer hier een schoonheids
commissie bestond, zou spr. daar niets op tegen hebben,
doch nu zulks niet het geval is en hij Burgemeester en Wet
houders deskundig niet zoo ontwikkeld acht om daarover te
kunnen oordeelen, vindt hij in deze beroep op den Raad
gewenscht.
De VOORZITTER wijst in dit verband op art. 111 der
ontwerp-verordening, waarbij beroep op den Raad wordt
toegekend van alle besluiten van Burgemeester en Wethouders
waarbij vergunningen, bedoeld in art. 5 der Woningwet, zijn
geweigerd. Spr. acht in dit verband een toevoeging als door
den heer Korteweg bedoeld overbodig.
De heer KORTEWEG merkt op, dat noch in art. 5 der
Woningwet, noch in art. 111 der ontwerp-verordening, sprake
is van het stellen van aesthetische eischen.
De heer LIJDSMAN verwacht, dat belanghebbenden, als
zij zich niet met het besluit van Burgemeester en Wethouders
kunnen vereenigen, vanzelf een beroep op den Raad zullen
doen.
De heer KLUFT is van meening, dat de heer Korte-
w e g in art. 111 juist krijgt, wat hij wenscht.
De VOORZITTER wijst op art. 5 der Woningwetspr.
acht daardoor het beroep op den Raad voldoende gevestigd.
De heer Korteweg wenscht nog een speciaal beroep op