27 OCTOBER 1922. 491 ingediend, ertoe strekkende, het verleenen van ontheffing aan den Raad te houden, omdat hij dit als een historisch recht van dit lichaam beschouwt. Er wordt in den laatsten tijd toch al genoeg aan de bevoegdheden van den Raad getornd en nu zou hem dit weer worden ontnomen er blijft op die manier voortgaande niets meer over, zoodat de Raad ten slotte slechts een stemmachine wordt. Practisch komt de zaak op hetzelfde neer, want alleen in het geval, dat Burgemeester en Wethouders de ontheffing niet verleenen, zal beroep op den Raad worden gedaan. Nu gaat het evenzoo wanneer Burgemeester en Wethouders den Raad voorstellen de gevraagde uitzondering toe te staan, wordt er in den regel niet meer over gesproken, doorgaans wel bij een afwijzend prae-advies. Spr. toont vervolgens aan, dat bij een weigerend besluit van Burgemeester en Wethouders de afwikkeling van de zaak nog langer zal duren dan nu. De bespoediging, die verkregen zal worden in gunstige gevallen, acht spr. van weinig beteekenis. De heer LIJDSMAN vindt niet, dat de zaak praktisch op hetzelfde neer komt. Spr. had verwacht, dat de voorgestelde regeling met vreugde zou worden begroet, omdat zij juist is getroffen om de afwikkeling van de aanvraag te bespoedigen. De heer OOSTVOGELS is het in deze volkomen eens met den heer Haaiman. Ook kan het zeer wel voorkomen, dat de voorgestelde bouw wel de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, doch niet die van den Raad wegdraagt. De heer LIJDSMAN zegt, dat het hier om de rooilijn gaat. Zij is vastgesteld door den Raad en men is daaraan gebonden. De heer OOSTVOGELS verklaart, dat hij het oog heeft op verbouwingen. De heer KLUFT gaat accoord met de woorden van den heer Oostvogels. Het betreft hier juist aanvragen om

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 491