5°4
27 OCTOBER 1922.
salaris wel iemand te kunnen vinden, die voor de functie
geschikt is.
De heer VAN ZWEDEN Als het voorloopig voor een
jaar is, dan wil ik het voorstel wel steunen.
De heer FEBER zegt, dat het bij het bestudeeren van
de uitgaven voor de gemeentebegrooting 1923 de aandacht
heeft getrokken, dat voor leermiddelen zeer uiteenloopende
bedragen zijn aangevraagd. Hoewel spr. niet wil beweren,
dat deze bedragen maar lukraak zijn opgegeven, moeten zij
worden nagegaan door een deskundige, een ambtenaar van
het Stadhuis kan zulks niet doen.
De heer KORTEWEG herinnert er aan, dat hij indertijd
heeft voorgesteld om elke school jaarlijks een begrooting
te laten indienen. Die begrootingen hadden dan door de
commissie van toezicht onderzocht kunnen worden. Spr.
vraagt of er in die commissie niet iemand is, die het werk
kan doen, waarvoor men nu een nieuwe functionnaris wil
aanstellen.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit niet het werk van
de commissie van toezicht ismen kan haar dat niet
opdragen.
De heer OOST VOGELS meent, dat, als wij voorlichting
noodig hebben, dit niet in de eerste plaats bij het onderwijs
is, doch dat wij dan meer succes zouden hebben bij het
Gasbedrijf e.d. takken van dienst. Voorts kan spr. niet
aannemen, dat er iemand te vinden zal zijn, die voor
f 1000.dat reuzenwerk zal doen. Ook vreest spr., dat
de hoofden van scholen niet het minste ontzag zullen
hebben voor iemand met zoo'n laag salaris. Op grond van
een en ander acht spr. deze uitgaaf totaal overbodig.
De VOORZITTER merkt nog op, dat Burgemeester en
Wethouders dit voorstel niet zouden doen, als zij er niet