ii DECEMBER 1922. 579 alsof alle tegenstemmers in zake de aanvraag van Meeuwesen zich niet plaatselijk op de hoogte hebben gesteld en verklaart zich ook in dit geval tegen het verleenen van ontheffing, daar de panden in de gang daarvan wel degelijk nadeel zouden ondervinden. De Raad maakt toch geen verordeningen om er steeds van af te wijken alleen als het eenigszins mogelijk is. De heer L1JDSMAN is het eens met het prae-advies. Een overdekte gang geeft aanleiding tot velerlei ongerechtigheden, zooals het wegwerpen van vuil e. d. De heer KORTEWEG is van meening, dat men door ont heffing te verleenen op den duur een beteren toestand zal krijgen de achter het pakhuis gelegen krotten zullen ver dwijnen en vervangen worden door nieuwe woningen. Ook gelooft spr. niet, dat de gezondheid erdoor zal worden geschaad. De heer MOLL zegt, dat het hier wordt voorgesteld alsof achter het pakhuis krotwoningen staan, dit is niet juist; die woningen zijn heel goed bewoonbaar. Spr. is het eens met den heer L ij d s m a n, dat een overdekte gang aanleiding geeft tot velerlei ongerechtigheden. De heer CERUTTI vindt, dat juist krotwoningen meer behoefte hebben aan toevoer van licht en lucht. De VOORZITTER zegt, dat de heer Korteweg blijk baar van het denkbeeld uitgaat, dat alles maar volgebouwd moet worden. De Raad heeft deze verordening juist gemaakt om hier en daar plekken open te houden voor licht- en luchttoevoer. Meer en meer blijkt, dat het denkbeeld, om de kwestie der ontheffing aan Burgemeester en Wethouders te houden, nog zoo slecht niet was. Telkens komt men hier met het argument, dat weigering van het verzoek indruischt tegen het eigendomsrecht en het bedrijf van belanghebbenden in engeren zin schaadt, doch wij moeten in de eerste plaats rekening houden met het algemeen belang, waarvoor de bepaling geschreven is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 579