5 §4 ii DECEMBER 1922. 2°. „den directeur der Bank op te dragen de liquidatie „van het bedrijf, mede in verband met de bepalingen „van het Reglement voor de Bank, betreffende de „lossing en den verkoop van panden, welke na verloop „van veertien maanden niet zijn gelost 30. „de betrekkingen van magazijnmeester en secretaris- schatter met ingang van 1 Januari 1923 op te heffen „aan de thans in functie zijnde titularissen J. J. Thiel- „lier en C. A. Haast met ingang van dien datum „eervol ontslag te verleenen. „In eene volgende vergadering zal U een voorstel bereiken „in verband met de pensionneering of het op wachtgeld „stellen dier ambtenaren, waarbij met hunne belangen zoo- „veel mogelijk rekening zal worden gehouden." De heer OOSTVOGELS zegt, dat we thans aan het sterfbed staan van een onzer barmhartigste burgers, „Oome Jan." Spr. vraagt, of er dan niets gedaan kan worden om het voortbestaan van deze Bank mogelijk te maken, opdat de particuliere pandjeshuizen niet het kwaad gaan stichten, waarvoor hij in geval van opheffing der Bank zoozeer vreest. Spr. zal thans niet ingaan op de vaak schandelijke wijze, waarop die particuliere instellingen hun bedrijf uitoefenen, doch liever een stukje Bredasche geschiedenis verhalen, dat aan de Bank van Leening vastzit. Er is n.l. indertijd eens een fraude aan de Bank ontdekt, waarop de directeur plot seling overleed De VOORZITTER verzoekt den heer Oostvogels op die zaak niet nader in te gaan zij is niet aan de orde en de Raad kan daarover niet oordeelen. De heer OOSTVOGELS meende deze geschiedenis in herinnering te moeten brengen ten einde het tot standkomen van de i2°/0 rente te verklaren, welke „Oome Jan" eischt, daarmede een eereschuld inlossende, die wij tegenover de Bank hebben. Spr. zal echter aan het verzoek van den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 584