586
ii DECEMBER 1922.
De heer KLUFT kan als mede-commissielid, dat de geheele
soesah heeft meegemaakt, verklaren, dat het onmogelijk is,
de exploitatie van de Bank van Leening voort te zetten.
Als men hoort, dat de Bank beleent tegen 6 o/0 en 12 °/0 rente
vraagt, zou men wellicht geneigd zijn te denken aan woeker,
doch neemt men daarbij in aanmerking, dat de Bank bij
een jaarlijkschen omzet van f20.000 in totaal f1200 winst
oplevert, dan kan men wel nagaan, dat daarop heel wat geld
wordt toegelegd. Het bezwaar betreffende de particuliere pandjes
huizen vindt spr. niet zoo groot, om de doodeenvoudige
reden, dat er reeds tal van dergelijke inrichtingen hier ter
stede bestaan. Voorts wijst spr. op het feit, dat 2/g van het
aantal panden, dat in de gemeentelijke Bank wordt beleend, van
buiten de stad komt. Voor velen is het beleenen een gewoonte
geworden. Het zijn dan ook steeds dezelfde menschen, die
de panden 's Maandags komen brengen en 's Zaterdags weer
afhalen. Zoo ontwikkelt zich een verkeerd systeem om aan
geld te komen. Als men ziet, welke pandjes door Bredanaars
daar gebracht worden, pandjes van 2 a 3 gulden waarde, dan
kan het niet anders of het daarop verkregen geld is niet bestemd
voor de huishouding maar moet dienen om goeden sier te
maken. Het is daarom heel goed gezien om tot opheffing
dezer Bank over te gaan. Laten er dan enkelen door geholpen
worden, die hulp mag de gemeente toch geen f 8000 per
jaar kosten.
De heer SCHRAUWEN zou zich zeer wel bij de opheffing
der Bank kunnen neerleggen, mits afdoende maatregelen
konden worden genomen tegen de huizen van koop met
recht van wederinkoop.
De heer MOLL zegt, dit voorstel nauwkeurig is overwogen.
Spr. wijst op het feit, dat het aantal panden in negen jaar
tijdsvan 1931 x tot 10650 is geslonken. Oppervlakkig beschouwd,
moge dit aantal niet zoo gering schijnen, uit het voorstel
heeft men kunnen zien, dat in 1921 feitelijk slechts 4362
panden zijn beleend. De heer Oostvogels, die een nader