592 ii DECEMBER 1922. gezien, doch zij heeft bevonden, dat het bedrijf niet op bescheidener schaal kan worden geëxploiteerd. Daarmede is de bezuinigingsvraag gesteld en beantwoord. Spr. vraagt nog eens of de Commissie van meening is, dat er nog wegen te vinden zijn om de Bank op de een of andere wijze te doen voortbestaan. De heer MOLL kan namens de commissie verklaren, dat er zich te dien aanzien geen nieuwe gezichtspunten hebben geopend. De Commissie heeft alles nagegaan, doch is tot de conclusie gekomen, dat het voortbestaan der Bank, on verschillig in welken vorm, de gemeente op hooge kosten zou komen te staanopheffing is dan ook volgens hare meening de eenige weg, die moet worden ingeslagen. De heer KLUFT legt den nadruk op het feit, dat het tekort op de Bank niet van het laatste jaar dateert, doch dat zij al jaren lang lijdende is. Men zou haar dan ook alleen uit een philantropisch oogpunt kunnen laten voort bestaan. Ten slotte merkt spr. op, dat bij particuliere exploi tatie de rentestandaard te veel verhoogd zou moeten worden. De heer VAN ZWEDEN zegt, dat hij de motie-N eve zal steunen met de bedoeling om het voortbestaan van de Bank nog gedurende een jaar te verzekeren zulks met het oog op de werkloosheid, welke thans nog niet te overzien is. De heer SCHRAUWEN verklaart zich, na de uiteenzetting van den Voorzitter, aan te sluiten bij de woorden van den heer Haaiman; men moet zich schikken in het on vermijdelijke. De heer CERUTTI merkt nog op, dat de Bank eerst in 1924 zal worden geliquideerd. Wanneer de heer Van Zweden haar nog een jaar wil continueeren, wordt het verlies nog grooter. De motie van mevrouwNeve-Reintjes komt alsnu in stemming en wordt verworpen met 16 tegen 4 stemmen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 592