ii DECEMBER 1922. 597 „teruggaande adressen om vermindering van het per centage der hefïfing. „Tenslotte gelieve Uw medelid, de heer Oostvogels, in „het vorenstaande tevens een beantwoording te zien van de „door hem te dezer zake gestelde vragen.'' De heer CERUTTI brengt in herinnering, dat, toen hij bij de behandeling van deze belastingverordening een breedvoerig gemotiveerd amendement had ingediend, ten einde het bezwaar te ondervangen, dat leden van vereenigingen meer belasting zouden moeten betalen dan de niet-leden, de Voor zitter zijn voorstel met een air de dédain heeft afgewezen. Nu echter de heer Haaiman hoewel deze indertijd tegen spr.'s amendement heeft gestemd met een voorstel van gelijke strekking komt, wordt dit door Burgemeester en Wethouders aanvaard. De invloed van den heer Haaiman op het College is dus vermoedelijk grooter dan van spr. Vervolgens haalt spr. aan het door hem gesprokene op blz. 501/502 der notulen van 9 September 1920, waaruit blijkt, dat hij toen de voorgestelde verhooging onbillijk heeft genoemd en zich ten sterkste tegen de te hooge belasting heeft verzet. Spr. zal zich daartegen blijven verzetten in het bijzonder ook tegen de heffing van 40% op vermakelijk heden, die tot na middernacht duren. De heer HAALMAN verklaart in 1920 vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders gestemd te hebben om daarvan eerst de uitwerking te zien. Later in Nov. 1921 heeft spr. een voorstel ingediend om de 3e alinea van art. 3 te wijzigen, waarbij hij echter den heer C e r u 11 i recht heeft laten wedervaren door dezen de eer te laten degene te zijn geweest, die vooraf verkondigd had, dat de toepassing van deze alinea aanleiding zou geven tot onbillijkheden. Spr. heeft toen den heer C e r u 11 i hulde gebracht voor diens vooruit- zienden blik. Als Burgemeester en Wethouders nu meenen zijn voorstel te moeten overnemen, is spr. daarvoor dankbaar, hetgeen hem evenwel niet zal weerhouden op een andere

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 597