ii DECEMBER 1922. 601 Lijdsman, Feber, Van Groenendael, Moll, Clement, Martens, Hornix en Schrauwen. Tegen de heer Oostvogels. De VOORZITTER geeft in overweging, het voorstel van den heer Haaiman, inzake de heffing op vermakelijkheden, welke tot na middernacht voortduren, te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. Daartoe wordt besloten. De heer HAALMAN dringt op een spoedig prae-advies aan. De VOORZITTER zegt zooveel mogelijk spoed toe. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vast stelling eener verordening op de heffing van rechten wegens het gebruik van openbaren weg, openbaar water en open baren gemeentegrond. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders het moede hoofd in den schoot hebben gelegd en aan den wensch van den heer Cerutti tegemoet zijn gekomen door de in art. 2 B onder i°. tot en met 40. bedoelde rechten te laten vervallen ten aanzien van die panden, wier eigenaars eertijds hunne stoepen, vóór die perceelen gelegen, hebben afgestaan voor het aanleggen van trottoirs. Bovendien zijn erkers e. d. reeds vervallen ingevolge arrest van den Hoogen Raad, zoodat er van de oorspronkelijke ontwerp verordening betrekkelijk weinig is overgebleven. Nu heeft de heer Oostvogels een amendement ingediend, ertoe strekkende om die stoepen weer in de verordening op te nemen. Een amendement, dat natuurlijk de instemming heeft van het College. De heer CERUTTI had niet verwacht, dat het College na twee maal afgewezen te zijn, nogmaals zou komen met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 601