23 DECEMBER 1922. 655 Spreker heeft gemeend hierop de aandacht te moeten vestigen, wijl daaruit blijkt, dat men bij steunverleening groote zorg zaamheid aan den dag moet leggen. De heer OOSTVOGELS protesteert tegen de uitdrukking van den heer Moll, waar hij een blaam werpt op de werk gevers. De VOORZITTER kan zich daarmede evenmin vereenigen. De heer OOST VOGELS meent daarom tegen die uitdruk king te moeten opkomen, omdat klachten over ambtenaren van die zijde met den naam van idiotisme worden bestempeld. Overigens verwondert het spreker, dat de stukken, op dit voorstel betrekking hebbende, niet ter inzage hebben gelegen. De heer FEBER is zich volkomen bewust, dat er iets gedaan moet worden ter bestrijding van de werkloosheid. Spreker koestert daaromtrent echter andere denkbeelden en stelt zich voor, hierop bij de begrooting terug te komen. Daarom geeft spreker in overweging, het crediet te beperken tot een tijdvak van 1 a 2 maanden. De heer MARTENS is voor het voorstel en is van oordeel, dat ieder weldenkend mensch, die de naastenliefde wil betrachten, het voorstel zal toejuichen. De heer KORTEWEG kan zich ook wel met het voorstel vereenigen, mits men later daarop kan terugkomen. De heer BOGMANS vindt het jammer, dat het voorstel niet ter inzage heeft gelegen. Spreker vraagt, of georgani- seerden, die geen werkloozenkas hebben, ook in het voorstel begrepen zijn. De heer MOLL zegt, dat de personen, door den heer B o g m a n s bedoeld, worden gerangschikt onder de onge organiseerden. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 655