29 DECEMBER 1922. lieden en in 1921 een loonbedrag van f453.800,aan 268 ambtenaren en werklieden. Het tusschentijds opgerichte electriciteitsbedrijf vorderde in 1921 een uitgaaf van f34.975,aan loon voor 18 ambte naren en werklieden. In 1921 werd derhalve door dit zestal takken van dienst in totaal f488.775 aan loonen uitbetaald. Terwijl de omvang van de eerder genoemde takken van dienst in het tijdvak van 1914 tot 1921 niet noemenswaard is toegenomen, vermeerderde het aantal ambtenaren en werk lieden met 65, van welk getal de meesten tot laatstgenoemde categorie behoorden. Deze vermeerdering is dan ook in hoofd zaak te beschouwen als het gevolg van de toename van het aantal werklieden door de invoering van de 48- en 45-urige werkweek. Zoude een algemeene verlaging der thans genoten inkomsten niet zonder bezwaren zijn in dezen wisselenden tijd, waarin omtrent inkomsten en uitgaven zoo weinig bestendigheid heerscht, eene bezuiniging, welke in hoofdzaak wordt gevonden in een verlenging van den werktijd met slechts drie uur per week onder toekenning van een bij de noodzakelijk geworden afronding zelfs nog eenigszins verhoogd weekloon kan naar onze meening toch geen enkelen redelijken grond van tegen stand ontmoeten. Voorts zijn onze voorstellen in deze, in vergelijking met hetgeen in vele andere gemeenten reeds is ingevoerd of wordt voorgesteld, uiterst matig te noemen. Over deze voorstellen is de centrale commissie van overleg gehoord, welke echter niet op alle punten tot overeenstemming kon geraken. Wij hebben evenwel hierin geen aanleiding gevonden onze voorstellen te wijzigen. Thans volge de toelichting op de afzonderlijke voorstellen. Toelichting op voorstel 1 (invoering 48-urige werkweek). Ofschoon de Arbeidswet 1919 slechts voor sommige bedrijven van onzen gemeentelijken dienst de 45-urige werkweek voor schreef, zoodat voor de andere de werktijd van 48 uur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 681