690 29 DECEMBER 1922. Eenige leden waren het met den voorgaanden spreker, wat het laatste betreft, niet eens, omdat er volgens hun meening geen reden bestond tot het vermoeden van loon- druk. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft immers te kennen gegeven, dat het nog niet denkt aan loonsverlaging. Hiertegenover stelde het eerstgenoemd lid de vraag, of werktijdverlenging, waarvan het College niet afkeerig is, dan geen loonsverlaging beteekent. In een der afdeelingen werd door een lid gevraagd naar de meening van Burgemeester en Wethouders omtrent het verhalen van pensioensbijdragen. Volgens een ander lid zou te dezer zake in het College wel een meerderheid en minderheid tegenover elkaar staan. Meerdere leden meenden, dat thans nog niet gedacht kan worden aan verlaging van de arbeidsloonen, verhaal van pensioensbijdragen en verlenging van werktijd, ook al niet omdat de hier uitbetaalde loonen en salarissen niet te hoog zijn, waardoor hoofdzakelijk de ambtenaren van hier weg trekken. Als er bezuinigd zou moeten worden, dan zou dit volgens een lid moeten geschieden op Beplantingen en Burgerwacht. Voldoening werd uitgesproken over het feit, dat getracht wordt de belastingdruk te verminderen. Een der leden merkt hierbij op, dat in 1920 reeds door hem werd voorgesteld, den post voor onvoorziene uitgaven met f 50,000,te ver minderen. Toen werd zijn voorstel verworpen, terwijl het thans wordt toegepast. Door een ander lid werd besproken de finantiëele nota van 6 November 1922. Hij bracht dank aan Burgemeester en Wethouders voor de daar gegeven uiteenzetting van den finantiëelen toestand dezer gemeente. Uit die nota mag z.i. de conclusie worden getrokken, dat die toestand niet ongun stig is, zulks in tegenstelling met den beweerden slechten toestand, die zoo dikwijls als boeman gebruikt wordt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 690