29 DECEMBER 1922. 695 Het gevraagde omtrent het in het leven roepen van diverse verbodsbepalingen zal een onderwerp van bespreking in de commissie voor de strafverordeningen kunnen uitmaken. De beschouwingen omtrent de uittreding van den heer Haaiman uit de S.D.A.P. geven ons geen aanleiding om daarop in te gaan, omdat ze noch ons beleid, noch de ge- meente-begrooting raken. De heer BOGMANS zegt het volgende Mijnheer de VoorzitterWanneer ik het woord vroeg voor de algemeene beschouwingen, dan zal dit slechts een kort woord zijn. Ik wil beginnen, Mijnheer de Voorzitter, met het College dank te zeggen, dat ze mij eindelijk van mijn stokpaardje heeft afgeholpen, hetwelk ik nu zoo ongeveer een jaar of vijf bereden heb. Ik bedoel de bestrating van den Nijver heidssingel. Het is mij, maar vooral de bewoners van dezen singel, zeker een groot genoegen, dat eindelijk aan hun lang gekoesterd verlangen zal worden tegemoet gekomen. Wel is waar zal deze singel maar gedeeltelijk bestraat worden, om dat volgens de memorie van antwoord het thans financieel nog te bezwaarlijk is dezen geheel te bestraten. Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn stokpaardje op stal zetten, om het niet meer te bestijgen naar ik hoop, maar besluit in deze met den wensch, dat de gedeeltelijke bestrating zal geschie den vanaf de N.-Dieststraat tot aan de Schorsmolenstraat en wanneer dit gebeurd is, Mijnheer de Voorzitter, dat dan door het College eens een kijkje wordt genomen naar het nog restende deel. Ik vlei me dan met de hoop, dat de rest van den moddersingel ook spoedig verdwijnen zal Op de tweede plaats, Mijnheer de Voorzitter, een enkel woord over het georganiseerd overleg en de regeling der rechtspositie van alle gemeente-ambtenaren, waaronder ook de politie. Mijnheer de Voorzitter, zooals het georganiseerd overleg thans plaats heeft, kleven daaraan volgens mijne meening wel eenige fouten. Wanneer ik goed ben ingelicht,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 695