708
29 DECEMBER 1922.
taling der te veel betaalde belasting 1921 werd door het
College van Burgemeester en Wethouders medegedeeld, dat
de zuivere opbrengst zou zijn f 1.182.363.en daar f893.000.
noodig was, zou er dus een te veel zijn van f 289.363.
zijnde 32 terwijl het College voorstelde èn voor de zeker
heid èn voor de gemakkelijke berekening 30 terug te geven.
Die 2 °/0 vormen alleen al een bedrag van f23.000.(zeg
f 20.000.maar bovendien werd door Burgemeester en
Wethouders aan den Raad geschreven zie de notulen van
20 Maart 1922 dat volgens de mededeeling van den
Inspecteur deze cijfers aan den veiligen kant waren, zoodat
een nog hoogere opbrengst niet onwaarschijnlijk werd geacht.
Inderdaad mag met zekerheid worden gezegd, dat dit ver
moeden gebleken is juist te zijn, zoodat veilig mag worden
aangenomen, dat van den Hoofdelijken Omslag 1921 nog
een spaarpotje van f 50.000.is overgebleven. Vervolgens
werd in de vergadering van 8 Juni 1922 den factor voor 1922
vastgesteld en lazen wij toen in het desbetreffende voorstel
van Burgemeester en Wethouders het volgende „Neemt men
den factor 0.9, dan wordt de opbrengst bij een gelijk belast
baar inkomen als in 1921 f758.997.Er was f620.000.
noodig. Ware het belastbaar inkomen gelijk geweest aan het
geraamde in 1921, dan had men een overschot gehad van
f 140.000.—, maar men mag met reden veronderstellen, dat
het inkomen over 1922 aanmerkelijklager is geweest en Mijnheer
de Voorzitter, ik zal er maar een flinken greep in doen en aanne
men, dat daardoor de opbrengst f 120.000.— lager is geworden.
Er is dan geen overschot van f 140.000.maar slechts van
f 20.000.Als „dritte im Bunde" komt dan de meerdere
opbrengst, veroorzaakt door de circulaire van den Minister,
waardoor de aftrek van gehuwden van f 800.op f 700.
werd gebracht. Wanneer ik beweer, dat de opbrengst daardoor
met f 30.000.werd verhoogd, zal dat toch zeker door
niemand kunnen worden ontkend, want naast de wellicht
een paar duizend, die nu een aanslag van f 2.70 hebben te