29 DECEMBER 1922.
711
moet worden gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor pensioen
korting. Ik ben het volkomen eens met het College van
Gedeputeerde Staten van Gelderland, die hun goedkeuring
hebben onthouden aan het besluit van den gemeenteraad van
Harderwijk inzake het pensioen-premieverhaal. Ik lees daar
omtrent in de N. R. Crt. van 17 December het navolgende
,,Het verhaal van de bijdragen voor eigen pensioen achten
„Gedeputeerde Staten in strijd met de billijkheid, voor zoover
„het betreft de ambtenaren, die op het oogenblik in dienst
„der gemeente zijn, aangezien sinds 1 Januari 1920 voor deze
„ambtenaren premievrij pensioen is ingevoerd. Dit behoort
„naar de meening van Gedeputeerde Staten zoo te blijven.
„Het maximum verhaal toch van de Pensioenwet 1913 is
„hetzelfde als van de wet van 1922. De nieuwe wet brengt
„dus ten aanzien van deze ambtenaren geen wijziging.
„Wat de weduwen- en weezenpensioenen betreft, laat de
„Pensioenwet 1922 in maximum 5 1/a °/o van den pensioen
grondslag van ten hoogste drie duizend als verhaal op de
„ambtenaren toe, maar de wet van 1913 liet reeds een korting
„van 5 °/0 toe op een maximum van f 2400.pensioen
grondslag. Thans zou dus op de indienst-zijnde ambtenaren
„ten hoogste 1/2 °/0 van bovenbedoelden grondslag voor
„weduwen- en weezenpensioen gekort kunnen worden.
„Ten slotte zeggen Gedeputeerde Staten, dat alleen gelijk
„bij Koninklijk Besluit van 26 Januari 1922, n°. 27 is over-
wogen bij het bestaan van overwegende redenen onge-
„daan kan worden gemaakt een vroeger getroffen regeling,
„en dat het aanwezig zijn van die overwegende redenen
„niet is aangetoond."
Met deze redeneering ben ik het volkomen eens. Het is
hier thans de plaats om nog even te herinneren aan de
circulaire den Raad toegezonden naar aanleiding van de
Bossche vergadering en heb ik mij niet weinig geamuseerd
met de leuke wijze, waarop de daar vergaderden deze zaak
aan de vork hebben gestoken.
De opmerking in het Centraal Rapport inzake het verschil