720
29 DECEMBER 1922.
heeft gesteld een woord van waardeering over het finan
cieel beheer te mogen vernemen Ik zeg daarvoor dank aan
hem, die deze waardeering heeft uitgesproken, zoo ook aan
hen, die daarmede hunne instemming hebben betuigd.
Zooals in het Centraal-Rapport staat vermeld, wordt de
financiëele toestand der gemeente niet verontrustend geacht.
Deze meening is m. i. juist, althans in zooverre, dat het
bezit der gemeente hare schulden verre overtreft en het
mogelijk is de begrootingen sluitend te maken door eene
belastingheffing, welke zich, na 1921, gelukkig in steeds
dalende lijn beweegt.
Immers, was de raming van het totaal der belastingen aan
opcenten en hoofd, omslag voor 1921 f 1,046,680, voor 1922
daalde dit cijfer tot f 945,160 en voor 1923 tot f 724,160,
zoodat de raming voor 1923 slechts weinig meer is, dan
2/g van die over 1921.
Ook de beurs, de gevoelige barometer der credietwaardig-
heid, wettigt eene minder pessimistische stemming. Van de
elf 7 0/0 Provinciale en Gemeente-leeningen, welke op 27 Dec.
j.l. aan de Amsterdamsehe beurs werden verhandeld, genoot
Breda de hoogste noteering, n.l. 103 s/8.
Intusschen, de gemeente moet ook zorgen, dat zij het
vertrouwen der financiëele wereld blijft behouden en in dit
licht bezien toont het cijfer der gewone uitgaven, voor 1923
geraamd op f 3,078,632,12, eene nog te groote afwijking
van de raming voor 1914, welke slechts f 869,102,82 bedroeg.
Ongetwijfeld is deze afwijking voor een belangrijk deel
toe te schrijven aan het tot stand komen van verschillende
sociale wetten, die aanzienlijke offers vragen van de ge
meentekas en zullen toekomstige begrootingen wel nimmer
meer het aanzien krijgen, als die voor 1914 en voorafgaande
jaren, echter, bezwaarlijk kan worden ontkend, dat juist
door den druk dier sociale wetten het meer dan ooit
noodzakelijk is, om, door eene gepaste zuinigheid, te geraken
tot verlaging van den belastingdruk.
Mijnheer de Voorzitter. Wanneer er over zuinigheid wordt