29 DECEMBER 1922.
verhooging der prijzen, als natuurlijk gevolg van de wet van
vraag en aanbod.
En daarom heb ik mij afgevraagd, of het niet doenlijk is
hierin verbetering te brengen. Gaat men de oorzaken der
werkloosheid na, dan vindt men daarvoor in vele gevallen,
dat men niet kan concurreeren met het buitenland, omdat
het den werkgever onmogelijk is de gevraagde loonen te
betalen. Is het nu niet doenlijk, dat van overheidswege
tijdelijk een loonsurplus wordt betaald aan arbeiders, werk
zaam in zulke bedrijven, waarvan de werkgever kan aan-
toonen, dat hij de gevraagde loonen inderdaad niet betalen
kan. Men heeft dan het voordeel, dat machinerieën en fa
brieken weer rend.eeren, de arbeider aan het werk kan blijven,
de productie zal toenemen, de prijzen zullen dalen en de
loonen ook geleidelijk kunnen terugloopen. Werkgever en
werknemer worden dan beiden gebaat.
Ik ben mij volkomen bewust, Mijnheer de Voorzitter, dat
aan deze wijze van steunverleening groote moeilijkheden
kleven, maar moeilijkheden zijn er om te worden over
wonnen en wij mogen ons allerminst tevreden stellen met
een kalm berusten in den loop van zaken, zooals die thans
is. Ik hoop dan ook, dat een ernstig onderzoek naar de
uitvoerbaarheid van dit denkbeeld niet zal uitblijven.
Mijnheer de Voorzitter, in het Centraal-Rapport wordt ook
gewag gemaakt van de „groote winstuitkeering" van het
gasbedrijf en van de „behoorlijke winst" gemaakt door het
electriciteitsbedrijfdaaraan wordt dan de wensch vastge
koppeld om de prijzen van gas en electriciteit te verlagen.
Voor mij zijn echter de in de begrootingen der bedrijven
vermelde exploitatie-overschotten niet eene juiste afspiegeling
van de met die bedrijven behaalde winst, want het staat
voor mij vast, dat in de commerciëele verhouding tusschen
de gemeente en de bedrijven eene leemte bestaat, die zeer
in het nadeel der gemeente is.
Mijnheer de Voorzitter, U zult begrijpen, dat ik hier op
het oog heb eene zaak, die ik al geruimen tijd geleden in