738
29 DECEMBER 1922.
De VOORZITTER meent, dat de Raad omtrent de overige
moties, resp. betreffende de oprichting van een badhuis, het
georganiseerd overleg en de rechtspositie van de ambtenaren,
direct een uitspraak kan doen.
De heer CERUTTI zegt het volgende
Het spijt me, dat ik door den heer Haaiman mede
genoodzaakt ben geworden de politiek in deze raadszaal ter
sprake te brengen.
Nadat bekend werd, dat de leider van de S.D.A.P., de
heer Haaiman als deserteur het leger der Sociaal-Demo
craten verlaten had, slaakte ik onmiddellijk de verzuchting:
Goddank, nu zullen we eindelijk bij de behandeling van de
gemeente-begrooting verlost zijn van politieke beschouwingen.
Blijkbaar heb ik echter buiten den waard of liever buiten de
brutaliteit van den heer Haaiman gerekend. En al meer
en meer kom ik tot de overtuiging, dat ik een dwaasheid
heb begaan, immer te eerlijk, te ridderlijk tegenover den
heer Haaiman te zijn opgetreden. Want, ondanks het
feit, dat de heer Haaiman vier jaar achtereen de fractie-
Schaepman, waarvan ik de eer heb de leider te zijn,
aanviel met afgezaagde argumenten en op de meest onheb
belijke en zoutelooze wijze, heb ik den heer Haaiman
nimmer met gelijke munt terugbetaald. Ook verleden jaar,
toen er uitzicht bestond op het sluiten van een compromis
tusschen „Recht en Orde" en „Schaepman", was de heer
Haaiman er bij om op quasi geestige v/ijze daarmede den
draak te steken. En ondanks dit alles heeft „Schaepman"
zich onthouden om den heer Haaiman, die het zoo
dubbel en dwars verdiende, bij deze begrooting af te straffen.
Want de aanval op den heer Haaiman in het Centraal-
Rapport door een lid eener afdeeling is niet van mij uitgegaan.
De Raad zal zich nog levendig herinneren, dat de heer
Haaiman het vorig jaar voor zijn partij een zetel opflschte
in de commissie van toezicht op het lager onderwijs, waarbij
hij zich beriep op de evenredige vertegenwoordiging. De