29 DECEMBER 1922.
743
een bende deserteurs Overigens zal spr. op deze zaak niet
verder ingaan.
Ten slotte zegt spr., dat één gestie van den Raad in het
afgeloopen jaar hem heeft bedroefd, n.l. de kwestie van de
cokesverstrekking aan werkloozen. Zelfs in Leidenwaar een
rechtsche meerderheid in den Raad is, bestaat zulks wel.
Degenen, die uit een oogpunt van fraude tegen een zoo
danige regeling bezwaar maken, voegt spr. toe, dat altijd en
overal misbruiken zullen plaats hebben.
Den heer FEBER spijt het, dat de heer Haaiman op
diens verwijt in zake de precario-verordening is teruggekomen.
Het denkbeeld van den heer Haaiman komt spr. onge
rijmd voor, want, hoe is het nu mogelijk met een onafge
maakte verordening bij Gedeputeerde Staten te komen
De VOORZITTER kan helaas zijne waardeerende woorden
over den aangenamen toon, welke bij de debatten heerscht,
niet herhalen. Woorden als leugenaar en leugens kunnen
waarlijk niet door den beugel.
Wat de motie-Schrauwen in zake het georganiseerd over
leg betreft, bevreemdt het spr., dat de heer Haaiman er op
heeft moeten wijzen, dat de laatste alinea er af moet, en als
hel ware den Wethouder van Openbare Werken tegen zijn
eigen partijgenooten in bescherming moet nemen. Op zich
zelf zegt de motie niet veel. Zij is hoogst onschuldig, indien
de staart er af gaat.
De heer Haaiman heeft spr.'s uitdrukking „afjakkeren"
ten opzichte van de behandeling der begrooting verkeerd
begrepen. Spr. heeft gezegd, dat op het oogenblik daarvan
geen sprake is, doch dat het wel gewenscht is de begrooting
iets eerder te behandelen.
De heer SCHRAUWEN betreurt het, dat aan den slotzin
van zijne motie een andere beteekenis wordt toegekend dan
er aan ten grondslag ligt. Zij is niet gericht tegen den persoon
van den heer L ij d s m a n deze is den voorstellers even