30 DECEMBER 1922. 781 rapporten. En waarom wordt alleen hulde gebracht aan het politiekorps en niet ook aan de ambtenaren bij de overige takken van dienst, zooals openbare werken, lichtbedrijven, onderwijs enz. Spreker vindt het verkeerd in dit verband zich te bepalen tot één tak van dienst en alle overige uit te schakelen. Ook heeft spreker het ten zeerste betreurd, dat de politie zaak weer aan de orde wordt gesteld en vindt het hoogst onaangenaam, dat zijn naam in het rapport wordt genoemd en daardoor in het debat wordt gebracht. Waar dit nu eenmaal zoo is, wil spreker hier verklaren, dat hij eertijds een bezoek heeft gehad van den heer van Putten, evenals de Minister van Binnenlandsche Zaken, de Minister van Justitie en mr. van Sonsbeeck, Burge meester van Breda. Ook andere raadsleden ontvingen dat bezoek en mededeeling, hoe het afschrift van het rapport verkregen werd. Spreker beschouwde den heer van Putten als een fatsoenlijk man, doch het blijkt, dat hij zich daarin vergist heeft. In verband met het zoek raken van het rapport wenscht spreker niet beschouwd te worden als een mouchard en evenmin den rol te spelen van amateur-rechercheuri^Alles wat spreker daarvan te weten is gekomen, heeft hij mede gedeeld aan den Officier van Justitie. De VOORZITTER Uit eigen beweging De heer CERUTTINeen. De Officier heeft mij eene zeer beleefde uitnoodiging gezonden, waaraan ik gevolg gegeven heb. Spreker zal verder niet meer op deze zaak terugkomen, tenzij de discussiën daartoe aanleiding geven. Wat nu den inval bij de bakkers betreft, acht spreker het gewenscht, dat dergelijke zaken voortaan maar aan de rijks politie wordt overgelaten. Het is in hoofdzaak de taak van de gemeente-politie om te zorgen voor de handhaving van de gemeentelijke verordeningen, doch niet om contröle te oefenen over de naleving van dergelijke dwaze wetten. „de Voorzitter, geen mededeeling ervan gedaan. Boven dien, wanneer iemand uit Amsterdam op 18 April hier te „Breda aan vijf of meer raadsleden is komen mededeelen „de wijze, waarop een afschrift van het rapport is verkregen, „dan klinkt het bijna ongelooflijk dat U, mijnheer de Voor zitter, als hoofd van de politie tot op 30 December „ruim 8 maanden nadien daarvan nog onkundig zijt „gebleven". „En om die reden heb ik aan U, mijnheer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 781