8o8
30 DECEMBER 1922.
De VOORZITTER zegt, dat het eene vraag is, die maar
eens in 't jaar voorkomt. Spreker meent dus, dat het ver
langen naar zoodanige school niet zoo sterk is. Het gaat
toch niet aan, eene school op te richten met het vooruit
zicht, dat er slechts weinig of geen leerlingen zullen zijn.
De post wordt alsnu goedgekeurd.
De heer VAN ZWEDEN wenscht nog even terug te komen
op de afdeeling lager onderwijs en vraagt, hoe Burgemeester
en Wethouders staan tegenover de instelling van ouder-
commissiën.
De VOORZITTER zegt, dat men nog pas heeft
kunnen lezen, dat dit instituut zelfs in Rotterdam geen be
langstelling ondervindt. De wet schrijft de instelling van
zoodanige commissiën voor, doch het is de vraag in welk
tempo aan dit wetsvoorschrift uitvoering kan worden ge
geven. Spreker zou eerst wel eens het oordeel van de hoofden
van scholen willen vernemen.
Art. 3. Aangedrongen werd op schoolvoeding en kleeding,
vooral nu de spijskokerij is stopgezet en alom werkloosheid
heerscht.
An twoord.
Waar het particulier initiatief door geringe deelname
heeft opgehouden, blijkt er geen behoefte te bestaan, deze
zaak van overheidswege op te nemen.
Zonder bedenking wordt de post goedgekeurd.
Bij art. 8b vraagt de heer KORTEWEG inlichtingen omtrent
het beschikbaarstellen van een gebouw voor de muziekschool.
De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders
dezer dagen de gelukkige mededeeling heeft bereikt, dat de
Vereeniging een eigen gebouw gekocht heeft.