20 MAART 1922. De VOORZITTER verklaart, dat het College geen reden aanwezig vond om van deze beschikking in beroep te gaan bij de Kroon, omdat de vernietiging van het raadsbesluit tevens een bevestiging daarvan inhoudt en derhalve practisch wordt verkregen, wat wij wilden. Spr. vraagt of de heer Haaiman daaromtrent een uitspraak van den Raad wenscht; z.i. zou kunnen worden volstaan met aan Gedeputeerde Staten mede te deelen, hetgeen hier dezen middag bij de behandeling van dit punt is te berde gebracht. De heer HAALMAN zegt met dit laatste genoegen te kunnen nemen. De heer SCHRAUWEN meent uit het door den heer Haaiman gesprokene te mogen afleiden, dat deze de uitbreiding van de betrokken school niet van algemeen be lang achtspr. vindt hier integendeel wel een algemeen belang aanwezig. Spr. is bevreesd, dat, wanneer wij tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten opkomen, de bouw daardoor vertraging zal ondervinden. De VOORZITTER stelt den heer Schrauwen op dit punt gerustaan een schrijven aan Gedeputeerde Staten, als door spr. wordt bedoeld, zijn geenerlei consequenties verbonden. In ieder geval zullen Burgemeester en Wethou ders in deze diligent blijven. Ten slotte stelt spr. voor, dit stuk voor kennisgeving aan te nemen. Daartoe wordt besloten. 7. Circulaire van de Gedeputeerde Staten voornoemd, dd. 22 Februari 1922, G. n". 418, betreffende de herziening der jaarwedden van de Burgemeesters, Secretarissen en Ont vangers in deze provincie. 8. Proces-verbaal van de op 20 Februari j.l. gedane kas- opneming bij den administrateur van het gemeentelijk pen sioenfonds, waaruit blijkt, dat in kas is bevonden een bedrag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 93