i6 MAART 1923.
105
veranderde omstandigheden rekening kan houden. Tenslotte
zegt spr., dat het hem spijt, dat de opmerkingen van den
heer F e b e r zoo weinig ingang hebben gevonden en dat
met name de commissie daarvan zoo weinig nota heeft geno
men spr. had gehoopt, dat de Raad ze door het daarover
door de commissie te verspreiden licht beter zou hebben
kunnen beoordeelen.
De heer CERUTTI komt op tegen de opmerking van den
Voorzitter, dat de commissie zoo weinig notitie heeft
genomen van de nota-F e b e r. De commissie heeft er lang
over geconfereerd. Dat zij niet in een uitgewerkte en gemo
tiveerde weerlegging is getreden, komt, omdat zooals zij
ook in de conclusie van haar rapport heeft vermeld ook
van de ambtenaren der gemeente geen premie voor hun
pensioen wordt geheven.
De heer SCHRAUWEN merkt op, dat de heer Kooperberg,
die beweerd heeft, dat spr. bij interruptie minachtend over
de nota van den heer E e b e r heeft uitgelaten, zelf de sprekers
niet telkens in de rede moet vallen.
De VOORZITTER Ik heb daarvan niets bemerkt.
De heer KOOPERBERGHet is beslist fantasie van den
heer Schrauwen.
De heer SCHRAUWEN wijst er nog op, dat de heer Febe r
in zijn nota heeft gezegd, dat het wethouderspensioen de
gemeente jaarlijks gemiddeld f8000 zal kosten. Spr. vraagt
zich af, wanneer dit zal ingaan, toch zeker eerst na 25 jaar
de heer F e b e r wekt echter den indruk, of dit direct het
geval zal zijn.
De heer KLUFT merkt op, dat de Voorzitter heeft
gezegd, dat Burgemeester en Wethouders bij dit voorstel
de zuinigheid hebben betrachtWethouder F e b e r heeft
daar dus ook aan meegedaan. Spr. begrijpt dan niet, dat de