io6 16 MAART 1923. heer F e b e r tegen een voorstel zal stemmen aan welks totstandkoming hij zelf heeft medegewerkt. Het gaat toch niet aan, in zoo'n geval bekeerling te worden. De heer OOSTVOGELS verklaart, dat hij, zoolang de wethouder geen ambtenaar is, tegen pensionneering zal stem men. Als vertegenwoordiger van de belastingbetalende bur gerij kan spr. daaraan niet medewerken. Spr. beweert, dat het hier toegaat als bij het Vrouwtje van Stavoren, wat er aan bakboord in komt, gaat er aan stuurboord weer uit. De algemeene beschouwingen worden hierop gesloten en alsnu wordt overgegaan tot de artikels- gewijze behandeling der ontwerp-verordening van Burgemeester en Wethouders. Artikel 1, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 2. De VOORZITTER geeft in overweging, de woorden vier achtereenvolgende jaren niet te vervangen door de woorden één zittingsperiode, zooals door de heeren Van Groenen- dael c.s. wordt voorgesteld, daar zulks tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven. Het artikel wordt daarop zonder hoofdelijke stem ming ongewijzigd vastgesteld. Artikel j. De VOORZITTER, dit artikel toelichtende, vraagt, of de heer Haaiman zijn destijds ingediend amendement, ertoe strekkende om art. 3 sub b te laten vervallen, wenscht te handhaven. De heer HAALMAN wenscht zijn amendement te hand haven. Spr. vindt het een onbillijkheid, dat hier alleen sprake

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 106