16 MAART 1923. 109 werkt, dus ook de heer F e b e r. Nu de heer F e b e r de zaak ontrouw is geworden en verklaart heeft tegen het ontwerp te zullen stemmen, acht spr. zich ook niet meer gebonden en zal hij voor het amendement-H a a 1 m a n stemmen. De VOORZITTER wijst er op, dat art. 7 een der voor naamste pijlers is, waarop deze verordening rust. Als het amendement-H aalman mocht worden aangenomen, dan zou de verordening nader onder de oogen moeten worden gezien en kan men met de behandeling heden niet doorgaan. Dit ontwerp is inderdaad het uitvloeisel van een compromis. Het College heeft daarbij het groote financieele bezwaar, dat tegen de invoering van het wethouderspensioen in dezen tijd van bezuiniging bestond, door middel van art. 7 trachten te ondervangen. Het ligt dus in de lijn, dat, indien dit artikel moet komen te vervallen, de zaak opnieuw onder de oogen mocht worden gezien. De heer FEBER wil even de tegen hem ingebrachte aan tijgingen weerleggen. Spr. geefc toe, dat deze ontwerp-ver- ordening het resultaat is van een compromis. Toen eenige jaren geleden een door den Burgemeester ontworpen pen sioenregeling voor de wethouders bij het College in behan deling is geweest, heeft spr. al dadelijk gezegd, dat dit zaakje hem te duur kwam. Spr. heeft in het College verklaard, zich niet met dit ontwerp te kunnen vereenigen. Elke verordening op dit gebied is hem te duur. De VOORZITTER is van meening, dat indien een dergelijk lastig onderwerp als het onderhavige behandeld wordt, waaromtrent een regeling met veel moeite en overleg is tot stand gekomen het niet aangaat om, zooals de heer Moll, plotseling zijn inzicht te wijzigen. De heer MOLL zegt, dat het hem spijt, dat de Voor zitter dit hem kwalijk neemt en den heer Feb er niet; spr. wenscht dit hier even vast te leggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 109