I to
16 MAART 1923,
De VOORZITTER: Het verschil is, dat de heer Feber
den Raad gedocumenteerd wijst op de financieële gevolgen
en daarbij middelen aan de hand doet, deze zachter te maken
en de heer Moll een amendement verdedigt, dat de kosten
zonder eenig inzicht verhoogt en aan eene daarop niet voor
bereide vergadering wordt voorgelegd. Het is toch wel juist,
dat de Raad dit amendement eigenlijk niet verwachtte en de
voorstellers Van Groenendael c.s. hebben er bij hun
samenstelling der regeling niet van willen weten.
Het amendement-Haaiman, er toe strekkende
om art, 7 geheel te doen vervallen wordt daarop
in stemming gebracht en aangenomen met 11 tegen
10 stemmen.
Vóór: de heeren Van Zweden, Me ij vis, Bogmans,
Clement, Maf tens, Moll, Haaiman, Schrauwen,
Loomans, Kluft en Van Groenendael.
Tegen: mevrouw Neve-Reintjes en de heeren Korte-
weg, Van Dijk, Cerutti, Oostvogels, Feber,
Kooperberg, Lijdsman, Hornix en Cohen.
De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders
zich door dezen uitslag genoopt zien hun voorstel terug te
nemen. Alles komt in een ander daglicht te staan nu een
der pijlers, waarop de verordening rust, is weggenomen.
Het spijt spr., dat de zaak moet worden aangehouden hij
had gaarne gezien, dat zij heden was afgedaan.
De heer SCHRAUWEN stelt voor, de zaak thans af te
handelen Burgemeester en Wethouders kunnen toch altijd
nog van het raadsbesluit in beroep komen.
De VOORZITTER antwoordt, dat hij na deze zeer onver
wachte beslissing niet met de behandeling van de zaak kan
doorgaan. De Raad heeft daarmee iets gedaan, waarvan de
draagwijdte zoo ineens niet overzien kan worden. Laten zij,
die het wenschen, de zaak nog eens onder de oogen zien,
dan kan de behandeling in een volgende vergadering worden
hernomen.