112
16 MAART 1923.
De VOORZITTER is van oordeel, dat kwesties over den
dienstrooster in den Raad bezwaarlijk aldus te behandelen
zijn. Nu de heer Haaiman met spr.'s uiteenzetting geen
genoegen neemt, lijkt het hem beter toe, dat Burgemeester
en Wethouders den Raad over deze kwestie eerst schriftelijk
inlichten.
Alsnu wordt besloten, deze motie te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders om prae-
advies.
14. Afwijzend prae-advies van Burgemees'er en Wethou
ders, op het adres van den Boerenbond Bredaafdeeling
van den Ned. Chr. Boerenbond, verzoekende ontheffing aan
te vragen van het bepaalde in art. 4, ie lid en 6 der Vleesch-
keuringswet in verband met huisslachtingen.
Niemand der leden hiertegen eenige bedenking
hebbende, wordt overeenkomstig het voorstel van
Burgemeester en Wethouders besloten.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot ver
deeling over de verschillende diensten van de jaarlijksche
bijdrage aan het gemeentelijk pensioenfonds over 1922, lui
dende als volgt
„Nadat bij Uw besluit van den 19 December 1921 voorde
verschillende diensten werden vastgesteld de bijdragen voor
het gemeentelijk pensioenfonds over het jaar 1921, moet thans
opnieuw bepaald worden, de grootte dezer bijdragen voor het
jaar 1922, waarvoor hierna een berekening volgt.
In aanmerking is daarbij genomen, dat de verschuldigde
bijdragen over het eerste halfjaar 1922 moeten worden bepaald
naar de Pensioenwetten van 1913, terwijl voor de berekening
van de bijdragen over het tweede halfjaar 1922 de op 1 Juli
1922 in werking getreden Pensioenwet 1922 tot grondslag
moet worden genomen.
De ontvangsten van het fonds, die zeer gering zijn