124 16 MAART 1923. „In Uwe vergadering van 11 December j.l. werd om prae- advies in onze handen gesteld een voorstel van Uw medelid, den heer Haaiman, strekkende om de verdubbeling der belasting op openbare vermakelijkheden, welke tot na 12 uur 's nachts voortduren, te doen vervallen (artikel 4 van de verordening op de heffing eener belasting op openbare vermakelijkheden). Naar aanleiding van dit voorstel en van een naderhand ingekomen schrijven van eenige met name genoemde ver- eenigingen, waarbij instemming met meergenoemd voorstel werd betuigd, hebben wij de eer het volgende op te merken. I11 de allereerste plaats wenschen wij er met nadruk op te wijzen, dat ook deze belasting een zuivere weeldebelasting is, welke de personen, die tot na middernacht voortdurende openbare vermakelijkheden bezoeken, zich geheel vrijwillig opleggen. Veelal wordt als argument ter verdediging van verlaging dezer belasting aangevoerd, dat degenen die vóór midder nacht dergelijke openbare vermakelijkheden verlaten, toch de volle belasting moeten dragen, hetgeen onbillijk geacht wordt. Dit argument komt ons echter niet juist voor. Met even veel recht zou in dit verband gewezen kunnen worden op personen, die eene niet tot na middernacht durende open bare vermakelijkheid bezoeken en vóór het einde verlaten. Ook deze profiteeren slechts ten deele en dragen toch even zeer de volle belasting, welke voor deze soort vermakelijk heden wordt geheven. Overigens zouden vermoedelijk de voorstanders van dit argument evenmin als wij hiervoor een oplossing kunnen vinden, welke met het oog op de administratie en de controle door te voeren zou zijn. Weer een ander argument wordt hierin gezocht, dat de belasting voor de bedoelde vermakelijkheden te hoog wordt geacht. Ook deze meening kunnen wij niet deelen. Nog maals worde te dezer plaatse in herinnering gebracht, dat het hier eene zuivere weeldebelasting betreft. Voorts is ons

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 124